Carel Willink (1900-1983) schilderde zichzelf maar liefst meer dan twintig keer. Opvallend is dat het merendeel van deze zelfstudies is ontstaan in een periode van slechts tien jaar, tussen 1930 en 1940. Eind jaren 1920 had Willink bewust gekozen voor een meer realistische schildertrant en in de jaren daarna perfectioneerde hij zijn schildertechniek. Bij gebrek aan een model koos de kunstenaar zichzelf als onderwerp.
Grimmig
Op het zelfportret uit 1934 heerst een grimmige sfeer, alsof er iets vervelends staat te gebeuren. De ietwat bedrukte gezichtsuitdrukking van de kunstenaar en zijn donkere kostuum dragen hieraan bij. De echte dreiging komt echter voort uit de voorstelling op de achtergrond. In de verte is een classicistisch paleis te zien. Het oogt kil en verlaten, erboven hangt een donkere wolkenlucht. Behalve de kunstenaar is er geen mens te zien. De ‘unheimische’ sfeer, dreigende wolkenlucht en klassieke architectuur zijn typische kenmerken van het werk dat Willink vanaf midden jaren 1930 maakte. Werken als deze verleenden de kunstenaar vanaf de oorlogsjaren de bijnaam van ‘onheilsvoorspeller’.